In een klein rustiek dorpje in het Beierse Schwarzwald genaamd Puch staat een kerkje met daarnaast een holle lindeboom. Eigenlijk gebeurt er nooit iets. Op een dag komt een mevrouw het marktplein oprijden, op een ossenkar. Ze is rijk gekleed. Ze moet een lange reis hebben gemaakt, want ze ziet er vermoeid uit. Ze lijkt wel een beetje gestoord. Ze is namelijk hier gestopt omdat de haan die meerijdt op de kar, voor het eerst heeft gekraaid sinds ze uit haar land is vertrokken. En ze bezweert dat dat een teken is van God en dat ze hier moet gaan wonen.
En dus zit daar ineens die vrouw in de holle boom naast het kerkje, met haar haan, haar ossen en haar kar vol luxe snuisterijen die ze heeft meegenomen op haar vlucht. Het is Edigna , ziij is de dochter van de Franse koning Henri de Eerste. Haar vader had een man voor haar uitgezocht, maar Edigna zei: “Ik ben al verliefd, op Jezus Christus.” Haar vader echter stond erop dat ze binnen een week zou trouwen met de edelman van zijn keuze. Toen was Edigna halsoverkop gevlucht.
Edigna blijkt het schoolvoorbeeld van integratie. Eerst wint ze de dorpelingen voor zich door enkele kinderen, die zwaar ziek zien, als door een wonder te genezen. Daarna leert ze de dorpelingen lezen en schrijven, leest hen voor uit de bijbel en staat ze bij met raad en daad bij het verzorgen van hun vee. Uiteindelijk weten ze niet beter in Puch. Daar, in die holle boom, daar woont Edigna, al 35 jaar.
In 1109 overlijdt de vrouw die in al die jaren de moeder van het dorp geworden is.