Vincentius was de zoon van eenvoudige ouders . Als kind hoedde hij de kudde van zijn vader. Hij bad dagelijks tot Maria in een kapelletje ter ere van Maria, dat herinnerde aan de overwinning op de Moren. Op veertienjarige leeftijd mocht hij gaan studeren. Hij was nog geen twintig toen hij klaar was voor het priesterschap. In 1605, onderweg van Marseille naar Narbonne, werd zijn schip gekaapt en alle opvarenden gevangen genomen. Hij werd afgevoerd naar Tunis. In 1607 vluchtte hij met zijn meester naar Frankrijk.
In 1609 besloot hij zijn leven verder te wijden aan de Charitas. Hij stichtte in Parijs een tehuis voor vondelingen. Hij zorgde er ook voor dat jongeren onderricht kregen, zodat ze de gevaren van het leven beter aan konden. Bijstand in oorlogstijd, hulp aan vluchtelingen, overal waar hij kwam pakte Vincentius aan en lenigde hij nood. Altijd en overal leeft Vincentius met God en beschouwt hem nabij. Vincentius, toonbeeld van de barmhartigheid van God, bid voor ons en help ons.