De Babyloniërs belegerden de stad Betulia, bijgestaan door de Assyriërs. Ze bezetten de waterbron, waardoor de belegerde stad zonder drinkwater kwam. Velen wilden zich overgeven, maar Uzia sprak hen moed in, met zijn vertrouwen gesteld op de Heer. Hij zou de stad pas overgeven wanneer er na vijf dagen nog geen uitkomst was. Judith, een weduwe, hoorde hiervan. Zij sprak de stadbestuurders streng aan op hun vermetel vertrouwen en riep op tot gebed. Vervolgens ontvouwde zij haar plan.
Tegen de avond richtte zij zich om hulp in gebed tot de Heer. Vervolgens deed zij haar mooiste kleren aan en met haar kamenierster, ging zij op weg, met wijn en eten. Bij de wachters van het vijandige kamp deed zij alsof ze een overloopster was, met belangrijke informatie. Zo kwam zij bij Holofernes de gevreesde aanvoerder. Na deze kennismaking kreeg zij een plek in het kamp toegewezen. Elke nacht ging zij buiten het kamp en bad zij vurig tot de Heer. Na drie dagen werd zij in de tent van Holofernes genodigd. Zij aten en dronken, totdat Holofernes smoordronken was en op zijn bed neerviel. Judith deed nogmaals haar gebed om hulp, liep naar het bed van Holofernes, nam zijn zwaard en sloeg hem daarmee zijn hoofd af. Ze deed het hoofd in de levensmiddelen tas en met haar kamenierster begaf zij zich op pad, terug naar Betulia. In de stad liet zij het hoofd zien en zei ‘De Heer heeft hem gedood door de hand van een vrouw.’ Ze hingen het hoofd van Holofernes aan de stadspoort. Toen de soldaten ontdekten wat er was gebeurd vluchtten ze in paniek.
De Betulianen vierden feest en trokken in optocht naar Jeruzalem om de Heer te danken. Ze offerden hun brandoffers en wijdden de oorlogsbuit aan de Heer toe.
Gij zijt de roem, gij zijt de trots van het volk des Heren. Wees gezegend door de almachtige Heer, in eeuwigheid. Sta ons bij wanneer wij bedreigd worden.