Veertig christensoldaten werden ten tijde van keizer Licinius ter dood gebracht. Tegen de avond werden ze in de bittere vrieskou naakt een bevroren meer op gedirigeerd. Op de oever stond een warm dampend bad klaar voor degene die zijn geloof af zou zweren. Eén van de soldaten maakte er gebruik van. Hij stierf op het moment dat hij in het hete bad plonsde. Zijn plaats tussen de anderen werd onmiddellijk ingenomen door één van de bewakers die onder de indruk was geraakt van hun moed. De volgende morgen bleken allen te zijn overleden op de jongste na.
Diens moeder verzamelde alle lichamen en droeg ze naar de kant. Tenslotte verzorgde ze ook haar zoon, totdat ook hij zijn laatste adem uitblies. Zij legde zijn lichaam bij dat van de anderen.
In de Sana Lazarokerk te Venetië, Italië worden relieken vereerd van een zekere Melito, tezamen met die van een niet nader genoemde gezel. Uit de bijliggende papieren blijkt dat het hier om twee martelaren uit de veertig van Sebaste gaat. (Dat is waarschijnlijk echter niet juist.)