Pastoraal woord: Allerheiligen – Allerzielen

Met Allerheiligen, 1 november, gedenken wij die vele mensen uit alle tijden, die door de Kerk heilig zijn verklaard. Het gaat om mensen, geschapen naar Gods beeld, in hun levenswandel werd het gelaat van de heilige God zichtbaar; mensen die zulk een openheid naar God toe vertoonden, dat in hen Gods heiligheid, zijn totaal anders-zijn, zijn majesteit en luister, tot openbaring kwam, primair in het wegsmelten als sneeuw voor de zon van al wat onheilig, gebroken en zondig is, maar ook in het verrichten van machtige werken. Dit laatste niet enkel tijdens hun aardse leven, maar evenzeer ook na hun dood. In aansluiting op de evangelielezing van deze dag – heilig zijn zij die ‘zalig’ genoemd worden, zijn zij die op de goede weg zijn. En dat mogen we ook zeggen van al degenen die ons in dit leven zijn voorgegaan en in dat leven de weg van Jezus geprobeerd hebben te gaan. Het feest van Allerheiligen kan niet zonder de Gedachtenis van alle overleden gelovigen, 2 november, en omgekeerd: geen Allerzielen zonder Allerheiligen.

Bij het woord ‘heiligen’ denk ik nog wel eens aan de heiligenbeelden uit mijn kindertijd, waarnaar ik ‘missen’-lang kon kijken. Je had de mooie, rijk versierde beelden, waarin het kaarslicht weerkaatste door de goudverf. Deze beelden waren soms voorzien van mijters en een gouden staf. Daarnaast waren er ook afstotende beelden, waar je niet naar wilde kijken maar wel moest; Sebastiaan met de pijlen door zijn borst bijvoorbeeld. Bij allemaal was de gezichtsuitdrukking heel ‘lief’. Zo moest je zelf ook proberen te worden.
Heiligen waren mensen die rijk waren en weggaven. Armen waren het object van heiligen. De heilige Martinus hoog op het paard in een prachtige gevechtsuitrusting, doorkliefde met het zwaard zijn mantel voor de schamel geklede man op de grond. De heilige Franciscus gaf alles weg en had alleen nog zijn bruine pij. Het ideaal was: niet aan jezelf denken; jezelf wegcijferen. Deze beelden maakten diepe indruk op mij.

Soms had je zelf ook een klein beetje een gevoel van heilig-zijn. Daar hoorde bij dat niemand meer last van je had; dat je niets nodig had; je bent er bijna niet. Dan was je heel stil en maakte je je heel klein en probeerde net zo te kijken als de beelden deden. Dat gaf een heel bepaald, moeilijk te omschrijven gevoel. De begrippen ‘heiligboontje’ en ‘schijnheilig’ lagen er wel heel dicht tegenaan. Je moest er voor waken dat je gevoel zuiver was, echt.
Hoe kleiner, hoe deemoediger je zelf was, hoe groter God kon zijn. Een oefening in deemoed was, dingen doen die je niet fijn vond. Dat was echt beter dan iets zoeken waar je jezelf in kwijt kon. Deemoedig zijn hield ook in: niet opstandig worden, wanhopig of verdrietig zijn, niet twijfelen of bang zijn, maar vertrouwen. Wanhoop en angst waren tekenen van ongeloof, want niet jij hebt je leven in de hand, maar God. Een christelijk ideaal was: niemand worden, zodat God alles kon zijn.

De evangelielezing van Allerheiligen roept nu het tegengestelde in mij wakker, “Zalig de treurenden want zij zullen getroost worden”; “Zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid…”; “Zalig die vrede brengen…”, dit zijn oproepen. Ze zeggen: laat je raken door wat er om je heen gebeurt; voel de verscheurdheid van de kloof die er is tussen ‘hemel en aarde’ en treur daar om. Het zijn oproepen om je talenten en krachten te gebruiken, om vrede dichterbij te brengen. God wordt niet groter door mijn kleinheid, maar Gods aanwezigheid op aarde wordt juist meer zichtbaar naarmate ik mijn talenten ontwikkel en meer tot mezelf kom en mijn krachten gebruik, want Hij kan zich niet anders laten kennen dan door ons mensen. Wanneer je God in je toelaat zul je geraakt worden door onrecht en geweld. Wanneer je niet vlucht, maar je laat raken, dan kan er een verontwaardiging in je ontwaken die tot een stuwkracht uitgroeit. Dan sta je ergens voor!

De begrippen: zachtmoedigheid, barmhartigheid en zuiver-zijn-van hart, waarvan het evangelie eveneens zegt dat deze leiden tot zaligheid, lijken niet zo te passen, bij een, door verontwaardiging gevoede houding. Ze dragen een mildere klank in zich en vragen eerder om een vergevingsgezinde houding. Toch horen deze twee houdingen – van aan de ene kant verontwaardiging die je daadkrachtig maakt, en aan de andere kant barmhartigheid die je vergevingsgezind laat zijn – bij elkaar. Ze vullen elkaar aan tot heelheid en deze heelheid heeft alles met heiligheid te maken.

Vergevingsgezind in het leven staan heeft consequenties voor je naasten, maar ook voor jezelf. Het wil niet zeggen dat je over je heen laat lopen, of dat er geen veroordeling zou zijn, maar vergeving schept ruimte om om te gaan met schuld. Allereerst is er het schuld bekennen, het weten en toegeven wanneer die schuld jezelf betreft: “Dat had ik zo niet moeten doen.” De kunst is om daarna niet te blijven steken in een schuldgevoel dat je verlamt, zo van: “Ik heb het voor altijd verprutst.” Het is belangrijk jezelf niet klein te laten krijgen door schuldgevoel want schuld heeft niet het laatste woord. Je krijgt nieuwe kansen en mag opnieuw de mogelijkheden die je in je hebt aanwenden tot groei, tot leven. Vergeven is niet: zand erover, streep erdoor, maar verder gaan met alles wat er is gebeurd. Zo’n houding wordt gevoed door barmhartigheid, zachtmoedigheid, mild zijn ten opzichte van anderen en jezelf. Zo vind je voor jezelf en geef je aan de ander, ruimte om eigen verantwoordelijkheden met nieuwe moed weer op te nemen.

Een milde barmhartigheid naar deze schuld zal niet je geweten stil leggen, maar wel ruimte en vitaliteit in je scheppen, waardoor je blij kunt zijn met iedere kleine verandering en waardoor je een lange adem krijgt. Deze vergevingsgezindheid houdt je gaande en behoedt je voor apathie dat wil zeggen voor het schouderophalend beweren: “Daar kunnen we toch niets aan doen.” Zo kun je de verantwoordelijkheid van je afhouden door hem enkel bij de politiek te leggen. Een mentaliteitsverandering kan pas echt doorzetten wanneer wij gewone mensen, zoals u en ik er zelf in geloven, zonder te willen forceren. Er ontstaat dan een eerste aanzet tot meer gerechtigheid en dus ook tot een meer hele, meer heilige wereld. Wij zijn geen heiligen, maar het verlangen ernaar dragen we wel in ons. De oproepen van Jezus wijzen ons de weg naar de verwezenlijking ervan.

Kees Dernee
pastoor