Calixtus kwam uit een Griekse familie van slaven, levend in de Romeinse wijk Trastevere. Hij werkte in Rome, waar hij als jonge slaaf de baas over een bank werd, maar het geld verloor. Hij vluchtte uit Rome, maar werd bij zee gevangen en terug naar zijn meester gestuurd. De crediteuren vroegen om zijn vrijlating, in de hoop dat hij voldoende geld zou verdienen. Vanwege zijn geloof werd hij naar de zoutmijnen van Sardinië gestuurd, waar hij uiteindelijk met anderen vrijgelaten werd. Rome was nog een stad met vele religies; de keizer zelf geloofde dat hij god was. Omdat zijn gezondheid slecht was, werd Calixtus door paus Zefyrinus, zijn voorganger, goed opgevangen en van onderdak voorzien. Calixtus werd diaken en later bisschop van Rome. Hij verdedigde de jonge kerk en het geloof tegen dwaalleren. Een van de belangrijkste besluiten die hij nam was het geven van de mogelijkheid tot het vergeven van alle zonden. Calixtus stierf de marteldood in 222.