De Babyloniërs belegerden met de hulp van de Assyriërs de stad Betulia. Ze bezetten de waterbron, waardoor de belegerde stad zonder drinkwater kwam. Sommigen wilden zich overgeven, maar Uzia sprak hen moed in, met zijn vertrouwen gesteld op de Heer. Judith, een weduwe, hoorde hiervan. Zij sprak de stadbestuurders streng aan op hun vermetel vertrouwen en riep op tot gebed. Vervolgens ontvouwde zij haar plan.
Tegen de avond richtte zij zich om hulp in gebed tot de Heer. Zij deed haar mooiste kleren aan en met haar kamenierster, met wijn en eten ging zij op weg. Bij de wachters van het vijandige kamp deed zij alsof ze een overloopster was, met belangrijke informatie. Zo kwam zij bij Holofernes de gevreesde aanvoerder. Na deze kennismaking kreeg zij een plek in het kamp toegewezen. Dagelijks begaf zij zich voor het gebed buiten het kamp.
Na drie dagen werd zij in de tent van Holofernes genodigd. Zij aten en dronken, totdat Holofernes smoordronken was en op zijn bed neerviel. Judith deed nogmaals haar gebed om hulp, liep naar het bed van Holofernes, nam zijn zwaard en sloeg zijn hoofd af. Ze deed het in de levensmiddelen tas en begaven zich op pad, terug naar Betulia. Niemand hield haar tegen, denkend dat zij naar de plaats van gebed ging.
In de stad liet zij het hoofd zien en zei ‘De Heer heeft hem gedood door de hand van een vrouw.’ Ze hingen het hoofd van Holofernes aan de stadspoort en toen de soldaten ontdekten wat er was gebeurd vluchtten ze in paniek.
De Betulianen vierden feest en trokken in optocht naar Jeruzalem om de Heer te danken. Ze offerden hun brandoffers en wijdden de oorlogsbuit aan de Heer toe.
Gij zijt de roem, gij zijt de trots van het volk des Heren. Wees gezegend door de almachtige Heer, in eeuwigheid. Sta ons bij wanneer wij bedreigd worden.